Shakespeare

Augustus 2024
 
Bij het opruimen van mijn kantoor kwam ik een gedichtje
tegen, dat mij terugbracht naar de tijd dat er op kasteel
Keppel jaarlijks een toneelstuk van Shakespeare werd
opgevoerd:
 
Shakespeare
 
Een beetje Engels vermaak
In de kasteeltuin
Stoel tafel
Picknickmand
Champagne uit een glas
Authentieke damesdraak
In de kasteeltuin
Roze hoed
Lint eraan
Laarzen glanzend van was
Ik zie jou, zie jij mij
In de kasteeltuin
Outfit goed
Dat moet
onder de gekregen plastic jas
—————————–
 
The twelfth night op Keppel, 28 augustus 2011
 
Ik herinner mij dat er een gezellige sfeer hing.
Veelal hoorde ik om mij heen dat het oude Engels niet te
verstaan was; desondanks wilde men aanwezig zijn, erbij
horen om erover mee te kunnen praten.
Kortom… het was gezellig en je kwam weer eens oude
bekenden tegen die een tijdje onder de radar waren
gebleven. 
 
In het Nederlands wordt dit stuk aangeduid als:
Driekoningenavond
PERSONAGES IN HET DRAMA
Orsino          – Hertog van Illyrië 
Olivia           – een rijke gravin
Valentijn      – edelman uit het gevolg van de Hertog
Sebastiaan    – broer van Viola
Antonio         – zeekapitein, vriend van Sebastiaan
Viola             
Andere zeekapitein – vriend van Viola
Jonker Tobias Hikkenburg – bloedverwant van Olivia
Jonker Andreas Bibberwang 
Edellieden / Priesters / Zeelui / Officieren / Muzikanten
/en Dienstboden
 
Ik zal proberen in het kort enkele hoofdlijnen weer te
geven.
Het is een speelse Komedie, gesitueerd in Illyrië, waar
Hertog Orsino de scepter zwaait.
Deze Hertog vindt het heerlijk om verliefd te zijn; en
omdat zijn naaste buurvrouw Olivia een lieflijke
oogstrelende dame is, heeft hij zichzelf wijsgemaakt dat
hij van haar houdt.
Hij stuurt een van zijn edellieden, Valentijn, op haar af
om haar over te halen op zijn avances in te gaan. 
Valentijn keert echter onverrichter zake terug.
Haar kamermeisje liet hem gaan met een boodschap
namens de gravin: Zeven zomers zal zij haar gezicht            
bedekken, rouwend om haar gestorven broer.
                             ———-
Viola, de kapitein en de matrozen
Op het strand komt een groepje schipbreukelingen aan
land. 
Op het schip dat op zee doormidden spleet, bevonden zich 
buiten Viola, de Kapitein en een paar matrozen, ook haar
broer Sebastiaan.
De laatste had de reddingssloep niet bereikt.  
Viola is bang dat haar broer verdronken is, doch de
kapitein meldt haar dat hij hem in de branding heeft
gezien waar hij zich, door moed tot vaardigheid
geprikkeld, vastbond aan de mast. 
Viola: Hier heeft u een geldstuk. Uw verhaal verleent mij
hoop en steun.
Welk land is dit?
Kapitein: Illyrië, jonkvrouw.
Viola: Wie regeert hier?
Kapitein: Een Hertog…
Viola: Hoe heet hij? 
Kapitein: Orsino.
Viola: Mijn vader kende hem; hij was vrijgezel. 
èn knap, dacht zij erbij.
De kapitein legt uit dat Orsino nog vrij is, maar dat hij de
mooie gravin Olivia wil huwen.
Olivia weigert echter een man in haar omgeving toe te
laten, vanwege het verdriet om haar gestorven broer.
Viola bedenkt een plan.
Zij vraagt de kapitein om hulp om haar zodanig te
vermommen dat hij haar aan Orsino kan voorstellen als
een jonge page, die hem kan vermaken met zang en
muziek.
Zij hoopt op deze wijze de genegenheid van de hertog te
veroveren en, als het juiste moment is aangebroken, haar
geheim in te ruilen voor liefde.
De kapitein helpt haar en belooft haar geheim te
bewaren.
En zo gebeurt het. 
Viola wordt in mannenkleding gestoken en aan de hertog
voorgesteld als Cesario.
De Hertog is zozeer met hem ingenomen dat hij besluit
hèm naar Olivia te sturen om te pleiten voor zijn liefde. 
Viola sputtert tegen omdat zij denkt dat men haar niet
zal binnenlaten, maar Orsino is ervan overtuigd dat
Cesario met zijn jeugd en vrouwelijke uitstraling eerder
succes zal hebben dan een oudere bode.
Viola gaat met een dubbel gevoel op weg, want ze zou zo
graag zelf Orsino’s liefste zijn. 
Ze weet inderdaad door te dringen tot Olivia.
Ze bepleit de zaak voor Orsino met hart en ziel, maar
Olivia wil hem niet. 
Viola: Hield ik van u zo vurig als mijn heer, dan vond ik in
uw weigering geen zin, die zou ik niet begrijpen.
Olivia: En wat zou u dan doen?
Viola: Ik bouwde een wilgenhutje bij uw deur en schreef
innige liedjes over versmade liefde.
Ik zong ze luid in het holst van de nacht.
Ik liet u geen rust genieten tussen hemel en aarde tot ik
erbarmen vond. 
Olivia: Wie weet of u gehoor kreeg. 
Vertel mij over uw afkomst.
Viola: Mijn afstamming is beter dan mijn lot. 
Ik ben een edelman.
-Dit alles is gevat in bloemrijke taal en gelardeerd met
huispersoneel, edelen en narren.-

Olivia blijft de Hertog afwijzen, maar vindt Cesario zo
prettig aantrekkelijk dat zij hem uitnodigt om verslag uit
te brengen over de wijze waarop Orsino haar boodschap
heeft opgenomen.
Als Viola is vertrokken roept Olivia haar hofmeester.
Malvolio: Jonkvrouw, tot uw dienst.
Olivia: Ren die onhebbelijke bode van de hertog na. Hij liet
die ring hier achter. 
Zeg dat ik hem niet wil en dat hij zijn meester niet moet
vleien met valse hoop. Als die jongen morgen nog eens
komt, zal hij de redenen horen.
                                 ———-
Antonio en Sebastiaan
Sebastiaan, de broer van Viola, heeft de zee  overleefd
dankzij zijn vriend, zeekapitein Antonio, die hem uit de
machtige hoge golven wist te redden.
Antonio heeft hem in huis genomen en hem drie maanden
als een broer verzorgd.
Sebastiaan vindt het nu tijd om te gaan; hij is hersteld en
aangesterkt, maar ook verdrietig omdat hij denkt te
weten dat zijn zuster Viola is verdronken. 
Antonio: Wilt u niet liever nog wat blijven? Of zal ik met
u meegaan? 
Sebastiaan: Liever niet als u ’t goedvindt. Mijn onzalig lot
zou het uwe kunnen aantasten. Dat zou een kwalijke
beloning zijn voor uw genegenheid.
Antonio: Zeg mij dan tenminste waar u heen gaat.
Sebastiaan: Ik heb geen bepaald doel. 
U bent zo tactvol dat u mij niets zou ontfutselen van
hetgeen ik voor mijzelf wil houden. Daarom maant de
wet van de hoffelijkheid mij u in vertrouwen te nemen en
te vertellen wie ik werkelijk ben. Ik heet Sebastiaan en
niet Rodrigo. Mijn vader was Sebastiaan uit Messalina. 
Hij stierf en liet mij achter met mijn zuster, geboren op
hetzelfde uur als ik. Ik had ook op hetzelfde uur als zij
willen sterven. 
U heeft dat verhinderd, heer, want een uur vóór u mij uit
de schipbreuk redde, was mijn zuster verdronken.
Antonio: Genadige God!
Sebastiaan: Ze was een meisje uit duizend, heer, en
hoewel men zei dat ze op mij leek, werd zij door velen
een schoonheid genoemd. Ook van karakter.
Antonio: Vergeef mij, heer, dat ik u zo slecht ontvangen
heb.
Sebastiaan: Beste Antonio, vergeef mij al de last.
Antonio: Laat mij dan uw dienaar zijn.
Sebastiaan: Verlang dat niet. Ik moet nu gaan. Ik ga naar
het hof van Hertog Orsino. Vaarwel! 
Zodra Sebastiaan is vertrokken besluit Antonio achter
hem aan te gaan.
 
Jonker Andreas Bibberwang en jonker Tobias Hikkenburg
Er is nog iemand die naar de hand van de schone Olivia
hunkert en dat is Jonker Andreas Bibberwang.
Zijn vriend, Jonker Tobias Hikkenburg, neef van Olivia,
stookt hem op om voor haar hand te strijden en een duel
aan te gaan met Cesario, omdat deze jonge page het
inmiddels te goed met de mooie gravin kan vinden.
Viola wìl helemaal niet vechten en vraagt zich af wat ze
Jonker Andreas misdaan kan hebben. 
Viola is bang voor hem en Andreas is even bang voor haar.
Tobias is degene die het duel bedacht heeft.
Om het ‘gevecht’ doorgang te laten vinden verzekert
Tobias Andreas, op riddereer, dat hij niet geraakt gaat
worden door het zwaard.
                                  ———-
Sebastiaan en Antonio
Antonio heeft Sebastiaan ingehaald.
Sebastiaan: Ik wou niet dat je zoveel moeite deed, maar
nu je van je last een vreugd maakt, wil ik je niet langer
tegenhouden.
Antonio: Ik kon niet achterblijven. Omdat u dit land, dat
voor een vreemdeling erg onherbergzaam is, niet kent, 
besloot ik u na te rennen.
Sebastiaan: Goede vriend Antonio, ik kan u niets anders
bieden dan mijn dank. 
Vaak worden diensten als deze geldelijk beloond. 
Als ik rijk zou zijn, dan kreeg je een beter loon. 
Wat doen we nu? De stad bezichtigen?
Antonio: Laten we dat morgen doen, zoek eerst logies. 
Sebastiaan: Ik ben niet moe, de avond is nog ver. 
Kom, laten we genieten van het moois dat deze stad te
bieden heeft.
Antonio: Ik kan niet meegaan. Dat is voor mij gevaarlijk.
‘k Heb in een zeeslag tegen de galeien van de Hertog
meegevochten. Als ik wordt herkend en opgepakt, dan is
mijn leven voorbij.
Sebastiaan: Heb je zoveel van zijn mensen gedood dan?
Antonio: Nee, zo bloedig was het niet. 
De meesten van ons hebben het buitgemaakte
teruggeven. Maar ik heb dat niet gedaan. 
Als ik word gepakt zal ik daar zwaar voor boeten.
Sebastiaan: waag je dan maar niet op straat. 
Antonio: Beter van niet. Hier is mijn beurs. 
Het best logeren we in de Olifant. 
Ik zal een maal bestellen terwijl u de stad bekijkt. 
U weet waar u me vinden kunt.
Sebastiaan: Wat doe ik met je geldbeurs?
Antonio: U komt misschien iets kleins tegen dat u zou
willen kopen. En u heeft zelf niet genoeg in kas…
Kom dus straks naar de Olifant.
Sebastiaan: Goed, afgesproken.
                                  ———-
Viola, jonker Tobias en jonker Andreas
Tobias: Dag, vriend.
Viola: Dag, jonker
Andreas: Dieu vous garde, monsieur.
Viola: Et vous aussi; votre serviteur.
Tobias: Mijn nicht wenst dat u binnenkomt als u iets te
bespreken hebt.
Viola: Ik ben net op weg naar uw nicht, heer.
                              ———-
Olivia
Viola: Voortreffelijke jonkvrouw, de hemel regene geuren
op u neer. 
Andreas: -“Regene geuren”- heel goed.
Viola: Mijn tijding is stom, jonkvrouw, behalve voor uw
welwillend en aandachtig oor.
Andreas: “Geuren”, “welwillend” en “aandachtig”, ik zal ze
alle drie van buiten leren.
Olivia: Sluit de tuindeur en laat me met hem alleen.
Geef mij uw hand heer.
Viola: Tot uw dienst, mejonkvrouw. 
Olivia: Zeg mij uw naam?
Viola: Cesario, uw dienaar, gravin.
Olivia: U bent de dienaar van Orsino, knaap.
Viola: En hij is de uwe, het zijne is ook het uwe, 
uw dienaars dienaar is dus ook uw dienaar.
Olivia: Ik wilde dat hij mij niet kende.
Viola: Jonkvrouw, ik kom om vriendelijker gedachten voor
hem te wekken.
Olivia: Ik had gevraagd nooit meer van hem te spreken.
Viola: Lieve jonkvrouw,-
Olivia: Nee, luister vriend. Na de betovering die u laatst
had aangericht zond ik u een ring na. 
U wist niet wat u daarvan moest denken. Zijn er toen
geen boosaardige gedachten bij u opgekomen? 
Ik leg mijn hart voor u open. 
Spreek mij nu toe vanuit uw hart.
Viola: Ach, ik beklaag u.
Olivia: Dat is een stap naar liefde.
Viola: Geen voetbreed. 
Olivia: Maak u geen zorgen vriend, ik wil u niet. 
En toch, als u gerijpt bent tot volwassenheid, dan krijgt
uw vrouw een fijne man.
Daar loopt uw weg, pal west.
Viola: Dan westwaarts-ho! En moge vreugd en heil u
begeleiden! 
Hebt u geen woordje, jonkvrouw, voor mijn meester?
Olivia: Te veel reeds zei ik tot een hart van steen, en gaf
mijn eer te onbezonnen bloot.
Maar zo hardnekkig is die fout en sterk, dat ze om
berisping spot.
Viola: Zoals uw hartstocht gedraagt zich ook het hartleed
van mijn meester.
Olivia: Hier, draag dit kleinood van mijn beeltenis; en kom
me morgen weer bezoeken. Er is niets dat ik je zou
weigeren, zolang mijn eer niet wordt aangetast.
Viola: Slechts dit: uw trouwe liefde voor mijn meester.
Olivia: Hoe kan mijn eer hém geven wat ik reeds aan jou
geschonken heb?
Viola: Ik laat u vrij.
Olivia: Ga nu maar en kom morgen weer; vaarwel!  
                                ———-                            
Tobias en Viola
Tobias: Jongeheer, ik groet u.
Viola: Gegroet, heer. 
Tobias: Houd al u wapens klaar. Waarmee u hem gekrenkt
hebt, weet ik niet, maar uw achtervolger, bloeddorstig als
een jager wacht u op bij de ingang van de tuin.
Ontbloot uw kling en wees dapper. Uw aanvaller is
behendig en moordzuchtig.
Viola: Dat moet een vergissing zijn, heer, ik weet zeker
dat niemand een grief tegen mij heeft; ik heb een schoon
geweten, niet besmet door enig leed die ik iemand zou
hebben aangedaan.
Tobias: Wees op uw hoede, want uw tegenstander heeft
alles in huis om u neer te halen.
Viola: Wat is hij voor een man? 
Tobias: Een edelman. Op leven en dood! is zijn kreet. Jij of
ik!
Viola: Ik ga terug naar binnen en vraag de jonkvrouw om
mij een geleide mee te geven.
Tobias: Nee jongeman, terug naar binnen gaat u niet,
tenzij u met mij wilt beproeven wat u even veilig met
hem kunt doen. 
                                ———-
Viola, jonker Andreas, jonker Tobias en Antonio
Op het moment dat jonker Andreas en Viola hun
zwaarden trekken duikt opeens Antonio op.
Hij ziet Viola aan voor haar broer Sebastiaan en springt
voor haar in de bres.
Antonio: Steek op die degen; als die jongeman u heeft
gekrenkt, neem ik de zaak op mij.
Als u hem krenkt, daag ik u uit in zijn naam.
Tobias: U heer? Wie bent u dan?
Antonio: Een man die opkomt voor zijn vriend.
Tobias: Als jij je ermee wilt bemoeien, dan ben ik je man.
Er dagen twee gerechtsdienaren op: Antonio, op bevel van
onze Hertog houd ik u aan.
Antonio: Dat zal een misverstand zijn.
Gerechtsdienaar: Absoluut niet, ik ken u goed genoeg,
zelfs nu u geen zeemansmuts draagt. 
Antonio, die Viola aanziet voor haar broer Sebastiaan,
vindt het erger dat hij zijn vriend niet meer kan
beschermen, dat dat hij denkt aan zijn eigen kommer:
Antonio: Helaas moet ik met deze heren meegaan.
Dit komt doordat ik u ging zoeken. 
U bent ontsteld; maar laat de moed niet zinken.
Ik moet u vragen om een deel van het geld.
Viola: Welk geld? Het weinige dat ik bezit wil ik met u
delen, maar veel is het niet.
Antonio: Verloochent u mij nu?
Antonio is verbijsterd omdat Viola, die hij nog steeds
aanziet voor Sebastiaan hem niet zegt te kennen en niets
weet van diensten die haar bewezen zouden zijn.
Antonio: De jongeman die u daar ziet heb ik heb ik uit de
kaken van de dood gered.
IK heb hem als een broer verpleegd en zijn gezicht waarop
ik zijn edele ziel weerspiegeld zag, heb ik vereerd.
Gerechtsdienaar: Wat kan ons dat schelen, kom mee, het
wordt laat.
Antonio: Helaas Sebastiaan, je hebt een edel aangezicht
onteerd.
Viola: De hartstocht in zijn spreken bewijst dat hij
zichzelf gelooft. Zou het dan waar zijn dat hij mij met
mijn broer verwart?
Hij sprak van Sebastiaan. Zijn gezicht leek sprekend op
het mijne. En zijn kledij leek op die van mij, want ik
bootste hem na.
Tobias: Wat een slappe eerloze knaap is dat, hij is nog
laffer dan een haas.
Andreas: Verduiveld, ik ren hem na en tuig hem af! 
                               ———-
Sebastiaan, de nar, jonker Andreas en jonker Tobias                       
In de straat voor Olivia’s huis komt Sebastiaan de nar
tegen.
Sebastiaan speelt hem kwijt en loopt de jonkers Andreas
en Tobias tegen het lijf.
Andreas: Zo vriend, nu kom ik je alweer tegen. Hier heb je
wat. -Hij geeft Sebastiaan een draai om zijn oren.-
-Sebastiaan slaat er met zijn vuisten op los.-
Sebastiaan: En hier heb jij wat, hier, en hier, en hier. Zijn
jullie dol?
Nar: Ik ga dit meteen aan de jonkvrouw vertellen. Ik zou
niet graag in jullie beider schoenen staan.
Tobias blijft Sebastiaan lastig vallen en wil hem met de
degen bevechten.  
Dan komt Olivia naar buiten: Stop Tobias! Ophouden, zeg
ik je.
Tobias: Jonkvrouw!
Olivia: Zul je dan nooit veranderen? Je hoort in de bergen
thuis, ver weg van de beschaving.
Uit mijn ogen!
Goede vriend Cesario, wees niet beledigd.
Vlegelmans, maak dat je wegkomt!
Lieve vriend, laat je niet meeslepen in je woede. 
Kom mee naar mijn huis, dan zal ik je nog enkele
staaltjes van zijn schelmenstreken opdissen.
Je zult je ermee vermaken.
Sebastiaan peinst: Ben ik gek geworden of droom ik? 
In het laatste geval wil ik niet wakker worden.
Olivia: Kom toch, volg mijn goede raad.
Sebastiaan: Ja, jonkvrouw, graag.
                   ———-
Olivia komt met de priester
Olivia: Vergeef me deze haast; als je bedoelingen goed
zijn, kom dan met mij en deze priester naar de kapel en
beloof mij daar vóór hem en onder dat gewijde dak je
eeuwige trouw, zodat mijn bange twijfelende hart vrede
vindt. Wij zullen het stil houden tot jij bereid bent om het
bekend te maken en pas dan vieren we een bruiloft die
past bij mijn stand.
Sebastiaan: Ik volg u beiden naar het heilige oord, 
en zweer u trouw en ik houd mijn woord.            
                                   ———-
Gerechtsdienaren komen op met Antonio, geboeid
Viola: Daar komt de man die mij heeft gered.
Hertog: Dat gezicht herinner ik mij goed. 
Hij was kapitein van een klein schip, een nietig scheepje, 
maar teisterde daarmee zo onbarmhartig het grootste en
sterkste schip van onze vloot, dat de stem der verliezers
hem eerden met hun lof. Wat is er aan de hand?
Gerechtsdienaar: Dit is Antonio heer, wij vatten hem toen
hij op straat schaamteloos aan het twisten was.
Viola: Hij heeft mij een dienst bewezen, heer, hij heeft
voor mij gevochten, maar aan het eind sprak hij verward.
Hertog: Zeerover, zoutwaterdief!
Welke onbeschaamdheid dreef je in de armen van hen die
je door bloed en leed tot je vijand hebt gemaakt?
Antonio: Heer, sta toe dat ik die kwalijke namen van mij
afschud. Nooit was Antonio piraat of dief; 
Wel was ik uw vijand, met reden.
Ik werd door een betovering hier gebracht.
De ondankbare knaap die naast u staat, werd door mij uit
de woeste zee gered. Hij was de dood nabij.
Ik verzorgde hem en schonk hem mijn onvoorwaardelijke
vriendschap.
Toen ik werd gepakt leverde hij mij een valse streek en
beweerde mij niet te kennen.
Hij deed zelfs of hij niets wist van de beurs die ik hem een
half uurtje daarvoor had meegegeven.
Viola: Maar hoe zou dat kunnen?
Hertog: Wanneer is hij hier aangekomen?
Antonio: Vandaag, heer; en daarvoor zijn we drie maanden
dag en nacht samen geweest. 
Hertog: Kijk, daar komt de gravin.
En jij, Jij heerschap, wat je zegt is waanzin: Die knaap is
al drie maanden aan mijn hof.
Olivia: Cesario, je hebt je woord gebroken.
Viola: Jonkvrouw?
Hertog: Mooie Olivia-
Olivia: Geef antwoord Cesario? 
Viola: Mijn heer wil spreken, eerbied doet mij zwijgen.
Olivia: Als het weer het oude liedje is heer, het klinkt vals.
Hertog: Nog steeds zo wreed?
Olivia: Nog steeds standvastig heer.
Hertog: Daar u mijn trouw misprijzend afwijst en ik heel
goed het werktuig ken dat mij heeft losgewrongen uit uw
gunst, leef verder, tiran met uw marmeren hart.
Maar degene van wie u houdt en die ook mij dierbaar is,
gaat met mij mee.
Viola: Ik wil blijmoedig duizend doden sterven, als u
daarmee gemoedsrust wint.
Olivia: Waar gaat Cesario heen?
Viola: Hem na die ik liefheb, meer dan mijn leven.
Olivia: Wee mij, ik ben bedrogen en verstoten.
Viola: Maar wie bedriegt u dan? Wie doet u verdriet?
Olivia: Ben je me nu al vergeten? Ga de priester halen.
Hertog: Kom, genoeg drukte.
Olivia: Waarheen Cesario, blijf hier gemaal.
Hertog: Gemaal?
Olivia: Ja, heer, gemaal. Of liegt hij?
Hertog: Is zij met je getrouwd?
Viola: Nee, niet met mij.
De priester verschijnt
Olivia: Welkom, eerwaarde!
Ik bezweer u, onthul wat u weet dat er tussen mij en
deze jongeman voltrokken is.
Priester: Een eeuwige liefdesband, bevestigd door de
heilige liefdeskus, bekrachtigd door het ruilen der ringen,
geheiligd door mijn ambt en mijn getuigenis.
Hertog: Jij achterbakse welp! Wat zul je zijn als je pels
vergrijst? 
Vaarwel, en neem haar; maar weet dat je in mijn huis
niet meer welkom bent.
Viola: Ik zweer u, heer-
Hertog: Ik wil geen eed meer horen!
Jonker Andreas komt op met een gat in zijn hoofd.
Jonker Andreas: In godsnaam, stuur een dokter naar
jonker Tobias.
Olivia: Wat is er gebeurd?
Andreas: Hij heeft een gat in mijn hoofd geslagen en hij
heeft jonker Tobias ook een hoofdwond bezorgd.
Olivia: Wie heeft dat gedaan?
Andreas: De page van de hertog, die Cesario. We dachten
dat hij een lafaard was, maar hij is een duivel!
Hertog: Mijn page Cesario?
Andreas: Godalmachtig, daar staat hij! Je hebt zonder
reden een gat in mijn hoofd geslagen en wat ìk deed heb
ik gedaan omdat Tobias het zei.
Viola: Wat zegt u daar? Ik heb u niets misdaan. U trok uw degen tegen mij, zomaar; Ik sprak u vriendelijk toe en heb
u niet verwond.
Andreas: Als een gat in mijn hoofd een wond is, dan heb jij dat gedaan.
Jonker Tobias komt op, dronken en ondersteund door de
nar.

Hertog: Wel jonker, hoe gaat het met u?
Tobias: Doet er niet toe- hij heeft me verwond, en
daarmee uit. Heb je de dokter gehaald, dronkenlap?
Olivia: Breng hem weg! Wie heeft hem zo toegetakeld?
Breng hem naar bed en laat zijn wond verzorgen.
Sebastiaan 
Sebastiaan: Het spijt me dat ik je neef verwond heb;
maar al was hij mijn eigen broer geweest, ik moest het
doen. Ik kon niet anders. 
Ik vrees dat ik je heb gegriefd; mijn liefste, vergeef het
mij omdat we elkaar zopas trouw gezworen hebben.
Hertog: Eén stem, gezicht en kleding, maar twee mensen. 
Het lijkt wel zinsbedrog.
Sebastiaan: Antonio, o mijn goeie Antonio!
Hoe hebben de uren mij gefolterd sinds ik jou verloor.
Antonio: Ben jij dan Sebastiaan?
Sebastiaan: Waarom twijfel je daaraan Antonio?
Antonio: Hoe heb je jezelf dan in tweeën gesplitst?
Twee helften van een doorgesneden appel kunnen niet
mee op elkaar lijken dan die twee jongemannen. 
Wie is Sebastiaan?
Olivia: Wonderbaarlijk!
Sebastiaan: Ik heb nooit een broer gehad; ik had wel een
zuster, maar zij is verslonden door de woeste golven.
(tot Viola) Alstublieft, vertel mij, hoe bent u aan mij
verwant? Wat is uw land? Uw naam? Wie zijn uw ouders?
Viola: Ik kom uit Messalina. Mijn vader heette Sebastiaan.
En ik had ook een Sebastiaan als broer. 
En zo gekleed zonk hij in het zilte graf. 
Sebastiaan: Al wat u zegt strookt met de waarheid. 
Als u een vrouw was, dan besproeide ik uw wangen met
tranen en dan zou ik zeggen: “Viola, mijn verdronken
zuster, welkom!”
Viola: Mijn vader had een vlekje op zijn voorhoofd.
Sebastiaan: Dat had mijn vader ook.
Viola: Hij overleed op de dag dat Viola dertien jaar werd.
Sebastiaan: Die herinnering staat in mijn ziel gegrift; hij
stierf op de dag die mijn zusje dertien jaren schonk.
Viola: Om je mij te doen kennen als Viola, breng ik je naar
mijn vriend, een kapitein hier in de stad. Daar ligt mijn
vrouwenkleding. Die man heeft mij gered en met zijn hulp
trad ik in dienst bij de edele hertog. En al wat mij
sindsdien is overkomen was tussen deze dame en deze
heer.
                                 ———-
Sebastiaan
Sebastiaan: Zo kwam het jonkvrouw, dat u hebt
gedwaald.
U wilde zich verloven met een maagd, en daarin bent u
niet bedrogen, want u bent verbonden met een
maagdelijke man.
Hertog: Wees niet ontdaan, want hij heeft edel bloed.
Als dit alles waar blijkt te zijn, dan heb ik deel in deze
blije schipbreuk.
(Tot Viola) Knaap, duizend keer heb je gezegd dat je geen
vrouw ooit zou beminnen zoals mij.
Viola: En ik wil elk woord bekrachtigen met een eed.
Hertog: Geef me je hand, en laat met jou in meisjeskleren
zien.
Viola: De kapitein die mij aan wal gebracht heeft bewaart
ze.
Olivia: Mijn vorst, bent u bereid mij niet uw vrouw te
noemen maar uw zuster?
Dan zal één dag die dubbele band bekronen hier in mijn
huis en op mijn kosten.
Hertog: Gravin, volgaarne neem ik uw voorstel aan.
(Tot Viola) Je heer ontslaat je; voor bewezen diensten,
zozeer in strijd met je schuchterheid als vrouw,
zo ver beneden je verfijnde geest..
En daar je me zo lang je meester noemde-
Hier is mijn hand, en wees van nu af aan je meesters
meesteres.
Olivia: En ook mijn zuster!

                                 ———-
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *