Roelie trok haar vochtige blonde haren onder het T-shirt vandaan en wierp ze over haar rug. Ze propte het natte zwemgoed in haar rugtas, schoof haar voeten in de openstaande sportschoenen en werkte zich het kleedhok uit achter haar vriendin aan.
“Anne, wacht!”
Haar vriendin wachtte.
Vanuit de herenkleedruimte kwamen enkele jongens naar buiten, waarvan de langste bleef staan.
“Wat hoor ik nou, Roelie,” teemde hij, “Is jouw fiets gejat?”
Roelie deed of ze hem niet hoorde en voelde alvast in de zakken van haar spijkerbroek naar haar sleutels.
De blonde sliert stak een sigaret tussen zijn lippen en vervolgde spottend: “Goh en zijn je sleutels ook weg? Hoe kan dat nou?”
“Eikel!” schold Roelie. Ze hing haar tas over haar schouder
en liep naar de fietsenstalling.
Terwijl ze nogmaals haar zakken navoelde, keek ze vruchteloos zoekend om zich heen naar haar fiets.
Anne lichtte haar fiets uit het rek.
Roelie kiepte haar tas leeg en graaide tussen het natte goed.
“Shit, mijn sleutels zijn weg en mijn telefoon zit er ook niet meer in.”
“Das vast een geintje van die rotjongens,” zei Anne. Roelie liep naar buiten.
De jongens wandelden op hun gemak naar de parkeerplaats.
“Hee! Wacht!” riep Roelie en rende achter hen aan.
Ze stapten snel in de auto en toen ze wegreden, kreeg ze vanuit het geopende portierraam een middelvinger.
Beduusd bleef ze staan. “Nou ja… zag je dat? Ze zijn vast in de meidenkleedkamer geweest! Ze wisten dat mijn spullen weg waren, terwijl ik zelf nog niks had gemerkt; dan hebben zìj dat gedaan!
Ken jij ze? weet je hoe ze heten?”
“Nee, maar kijk wat ik wel heb?”
Anne pakte haar telefoon en liet Roelie de foto zien die ze stiekem van dat stel maakte toen die lange haar stond te pesten.
Roelie wierp een blik op de foto.
“Wat moet ik nou? Mijn vader is vast hartstikke kwaad! Zullen we de politie bellen?”
Anne schudde haar hoofd.
“We kunnen het beste eerst met de foto naar de badmeester gaan en vragen of hij ze kent; en dan zeggen we dat die gasten wisten dat jouw spullen weg zijn. Misschien weet hij wel waar ze wonen…”
“Ja, laten we dat maar doen dan.” Samen liepen ze terug naar de ingang. “Ik ken hun niet, terwijl die aso mijn naam wel wist… dat is toch raar? Of niet soms?”
Menno Maas zat op zijn kantoortje te telefoneren.
Met een ongeduldige handbeweging maakte hij de meisjes duidelijk dat ze buiten moesten wachten.
Roelie stond letterlijk te trappelen van ongeduld.
Door het raam zagen ze hoe hij, achterover liggend in de stoel met zijn benen op het bureau, het aan de telefoon heel gezellig had.
Eindelijk legde hij het apparaat neer.
De meisjes stapten binnen en Anne liet hem de foto zien.
“Kijk eens, weet je wie dat zijn?”
“Oh… Dat is Robbie, mijn broertje! Ken je hem?”
“Die lange, is dat jouw broer?”
“Nee, die andere, met die zwarte spijkerbroek.”
“Ken je die lange ook?”
“Ja, dat is Rudy.”
“Hoe heet hij verder?”
“De Wezel… vanwaar die belangstelling dames?”
Nu nam Roelie het woord: “We zagen ze bij de kleedkamers. Toen zei die Rudy tegen mij dat mijn fiets was gejat en dat mijn sleutels ook weg waren.
Zelf had ik nog niks gemerkt en mijn telefoon is ook weg. Volgens mij heeft hij dat gedaan, want hoe weet hij dat anders?”
“Ho dame, als jij je spullen niet op de daarvoor bestemde plaats hebt weggehangen, maar ze in de kleedkamer achterlaat, dan neem je het risico dat er iets gepikt wordt; en dan kun je niet zomaar de eerste die je tegenkomt de schuld daarvan geven.”
“Mag ik mijn vader bellen?” vroeg Roelie.
“Waarschijnlijk heeft iemand een grap met je uitgehaald. Ga eerst maar eens goed zoeken!”
Menno maakte een wuivende beweging met zijn hand, ten teken dat ze weg moesten gaan.
Eenmaal buiten keek Roelie om. Menno was alweer aan het bellen.
“Moet je kijken, Anne, hij is vast zijn broertje aan het bellen…”
“Maakt niks uit. We weten hoe ze heten en nu kunnen we het beste je vader bellen.”
Anne bleef samen met Roelie wachten tot Werner, haar vader, er was.
Ze gingen op een bankje zitten en Anne liet hem de foto zien. Hij was niet boos en liet Roelie rustig haar verhaal doen; pas toen ze vertelde dat ze van de badmeester, Menno, hem niet eens had mogen bellen, raakte hij geïrriteerd.
“We gaan even een praatje maken met die badmeester. Komen jullie maar mee.”
Menno lag alwéér of nog stééds te bellen en bij de driftige tik van Werner op de deur schoot hij overeind.
Werner stelde zich voor, maar gaf Menno geen hand.
“Mijn dochter is beroofd van haar sleutels, haar telefoon en haar fiets. Ze heeft alleen nog haar tas met nat badgoed.”
Menno viel hem in de rede:
“Als die meisjes hun spullen niet in de garderobe in een kluisje bergen, maar ze in de kleedkamer achterlaten, dan weten ze dat ze het risico lopen dat ze iets kwijtraken.”
“Haar telefoon, haar sleutels en haar fiets, dat vind ik niet ‘iets’. En jij vindt dat zo’n meisje daarbovenop nog extra straf verdient? En dan mag ze niet eens naar huis bellen?”
“Ik heb haar alleen geadviseerd om nog even rond te kijken.”
“Welnu, de fiets stond in de daarvoor bestemde ruimte. Waar kan hij verder nog staan? Wat adviseert u? Moet ze op het dak klimmen?”
“Jongelui halen wel vaker een grap uit met een meisje…” bagatelliseerde hij. “Was sich liebt, das neckt sich!”
“Je broer staat ook op de foto, hij was daar ook bij.
Heeft dat advies van jou dáár soms mee te maken?”
Menno keek een beetje ongemakkelijk; hij kwam niet zo gauw op een snedig antwoord en viel stil..
“Goed,” zei Werner. “Jij vindt een roof van enkele duizenden euro’s niet de moeite waard om serieus te nemen. Dan lijkt het me het beste dat we de politie waarschuwen. En dan doen we aangifte.”
Hij hield de deur open en Roelie en Anne glipten langs hem heen naar buiten.
Opeens kwam Menno in beweging.
“Ach Werner, die jongelui bedoelen het niet zo kwaad.
Het is gewoon een beetje spielerei; op die leeftijd doen ze dat bij een meisje dat ze leuk vinden.”
Roelie vatte moed door de aanwezigheid van haar vader:
“Steken jongens altijd hun middelvinger op naar een meisje dat ze leuk vinden?”
Menno negeerde haar opmerking.
“Zal ik mijn broer bellen en vragen wat hij ervan weet?” bood hij aan.
“Nu ik de politie erbij wil halen word je opeens wakker? Dan kun je opeens wel iets doen? Bel je broer maar en knoop alvast in je oren dat ik het er niet bij laat zitten.
In mijn ogen ben je hier niet op je plaats.”
Stiekem vonden Roelie en Anne het net goed dat Menno er zo van langs kreeg.
Menno ging zijn broertje bellen en Werner zei: “Zet hem maar op de luidspreker; ik wil horen wat hij zegt.”
Menno durfde niet te weigeren.
“Robbie, met mij. Ik wil je waarschuwen, je staat…”
“Ha.! Je belt zeker voor die griet die der fiets kwijt is? Lachen joh! Rudy wilde haar een lesje leren… Ze heeft veel te “
“Stop! Idioot! Je staat op de luidspreker en dat meisje en haar vader staan naast me!”
Opeens werd het stil.
Werner stak zijn hand uit naar de telefoon.
“Robbie, ik ben de vader van Roelie.
Jullie zorgen dat je als de bliksem hierheen komt en dat de sleutels, telefoon en fiets meekomen!”
“Ik heb die spullen niet… Het was alleen maar een grap van Rudy en die is er niet.”
“Prima jongen, zorg dat je thuisblijft, want ik bel nu de politie en dan zoeken jullie het maar uit.”
Werner drukte hem weg, ging op de stoel van de badmeester zitten en belde het politiebureau.
Ze konden gelijk langskomen om de aangifte in orde te maken. Werner stond op en beet Menno toe:
“Jìj hoort nog van me!”
Werner reed langs het huis van Anne zodat ze niet zonder fiets kwam te zitten en vertelde haar moeder in het kort wat er gebeurd was; hij vroeg of Anne mee mocht naar het bureau, omdat ze erbij was geweest.
De agente achter de balie wees ze een zitplaats.
Nadat ze een tijdje gewacht hadden werden ze naar een kamertje gebracht waar ze hun verhaal konden doen; Voor ze daarmee klaar waren, kwam een agent met de boodschap dat de jongens er waren met de weggenomen spullen.
De aangifte werd afgebroken en in optocht ging het naar de hal, waar de jongens zaten te wachten.
Nu hadden ze geen praatjes meer en dachten er met een bedeesd ‘sorry’ vanaf te komen.
Ze gaven Roelie haar sleutels terug en haar telefoon… en in een opwelling stak ze nogmaals haar hand uit.
De jongens keken elkaar aan en toen stak Rudy zijn hand in zijn zak, haalde er een horloge uit en gaf het aan Roelie.
“Wat een mooi horloge zeg!” zei ze. “Van wie is dat?”
Roelie bleek niet de enige die bestolen was en omdat Rudy zelf niet precies meer wist wat van wie was, gaf hij haar per ongeluk dat horloge, waardoor hij zichzelf en zijn vrienden verraadde..
Het bleek dat Rudy en zijn kornuiten vaker sleutels wegpikten; ze lieten er een huissleutel bij maken en legden ze het origineel terug voordat het werd gemist. Daardoor werd er geen link naar het zwembad gelegd. Als er niemand thuis was gingen ze met de duplicaatsleutel zo’n huis binnen; en zonder de boel op de kop te zetten zochten ze sieraden, geld of iets anders van waarde.
Doorgaans werd niet direct opgemerkt dat er iemand binnen was geweest.
De jongens werden aangehouden.
Er werd onderzoek gedaan en er kwam een rechtszaak. Rudy, het brein achter de diefstallen, werd het zwaarste gestraft. Hij moest drie maanden de gevangenis in. Robbie, de jongste van het stel, kwam er met een strenge waarschuwing vanaf; hij had zich door de oudere jongens laten gebruiken om gemakkelijk het zwembad binnen te komen.
Johan, de derde jongen, kreeg een maand gevangenisstraf opgelegd.
Menno werd ontslagen.
Het werd hem zwaar aangerekend dat zijn broer met z’n diefachtige vrienden geen kaartjes hoefden te kopen en naar believen bij het zwembad in en uit konden lopen, waarvan ze ruimschoots misbruik hebben gemaakt.
Daarbij was ook zijn rol in het geval met Roelie nogal bedenkelijk.
In zijn plaats werd er een sportieve leuke badjuffrouw aangenomen, die niet alleen maar in het kantoortje zat te bellen, maar betrokken was bij alles wat er in en rond het zwembad gebeurde.
Iedereen was blij met haar.
Geef een reactie