Jodelen voor een ijsje

Ik groeide op in de jaren vijftig..

Aan het eind van de laatste schooldag voor de grote vakantie propte ik mijn vestje met de schamele oogst van een jaar handwerken onder mijn arm: een blauwkatoenen sok en een hardgroene pannenlap met een roze randje erom.

Volgens de juffrouw waren mijn breisels broddelwerk en ze zette mij tijdens de handwerk-les meestal apart om knotten katoen te ontwarren.

Vanuit mijn hoek keek ik afgunstig naar Ansje, die heel mooi kon handwerken en het lievelingetje van de juffrouw was. Tegen Ansje was ze altijd aardig. Ansje kreeg glimlachjes en complimentjes en werd als voorbeeld gesteld voor de rest van de meisjes in de klas.

Tegen mij zei ze altijd hetzelfde: ‘Maak een beetje voort met die knot!’ en ze lachte er nooit bij.

Ik wilde graag vriendin zijn met Ansje.
Daar deed ik mijn best voor; mijn toenadering bestond uit -voor haar het fijnste ballenmuurtje bezet houden- of, als ik iets lekkers had, haar altijd wat geven.

Ansje en ik hadden allebei een werkende moeder en geen vader. Haar vader ging dood en toen heb ik maar gezegd dat de mijne ook dood was.

De moeder van Ansje was coupeuse; daarom had ze vaak iets nieuws aan.  Mijn moeder was ouvreuse en dat was ongeveer hetzelfde dacht ik. Toch was het anders, want ik kreeg haast nooit nieuwe kleren; maar wel mocht ik soms roze nagellak op.

Als de juffrouw dat zag moest de lak er de volgende dag af zijn. Maar als mijn moeder nog lag te slapen als ik naar school moest, bleef het erop zitten.
Dan moest ik strafregels schrijven; ik schreef echter graag.

Soms liet mijn moeder mij in de bioscoop waar zij werkte naar het polygoonjournaal kijken.
In zwart-wit zag ik trammetjes door de stad rijden en ik heb de koninklijke familie een keer gezien met alle vier de prinsessen. Ook werd er eens een zeppelin vertoond. Daar zaten passagiers in en een piloot.
Op school vertelde ik over de zeppelin. Ik zei dat ik ook eens mee zou gaan.
Het hoongelach van de kinderen was niet leuk, maar ik liet me niet ontmoedigen.

Op een keer mocht ik van mijn moeder Ansje uitnodigen om ook eens naar het polygoonjournaal te komen kijken.
Blij huppelde ik die middag naar school.
‘En… we krijgen een flesje prik!’ prees ik aan.

Ansje wilde het aan haar moeder vragen en ik liep met haar mee tot aan het hekje.
Ik wachtte vergeefs, want Ansje kwam niet meer naar buiten.
Na een tijdje liep ik teleurgesteld naar huis.

Door onze straat klonk de bel van de ijscoman.
Vlug liep ik naar binnen om mijn moeder om een dubbeltje te vragen.
Lachend zei ze: ‘Dan moet je eerst een keertje voor me jodelen!’
Ik holde de trap op naar boven, want dan klonk het zo mooi door het trappenhuis.

Even later rende ik met mijn dubbeltje in de hand achter de ijscokar aan.
Bijna zei ik: ‘Eén van een duppie,’ maar toen zag ik Ansje aankomen.

‘Twee van vijf,’ zei ik en wilde haar een hoorntje aanreiken.

Ze negeerde mij en zei: ‘Eén van een kwartje… mèt slagroom!’


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *