Het is een zonnige herfstdag; zo’n dag waarop mensen massaal naar buiten trekken.
Mijn werk heb ik opgeschort om, samen met onze vrolijke viervoeter Lola, een fijne lange wandeling te maken.
We gaan het bos in, waar het op dit vroege uur in de ochtend nog rustig is.
Lola doet haar ding: alle bekende plekjes besnuffelen en markeren met een vers plasje.
Ik dompel mijzelf in de sfeer van onze Achterhoekse jungle met zijn hoge bomen, waarvan de stammen wegzinken tussen de wilde bramenstruiken en geniet van alles dat de herfst te bieden heeft: bosgrond bezaaid met herfstbladeren, paddenstoelen, resten van bomen bedekt met mos en bovenal de kruidige zoete geur van de herfst…
Ik stap flink door tot opeens Lola begint te blaffen.
Ze staat bij een bankje waarachter iemand, zo te zien, een dikke bult afval heeft gedumpt.
Ik roep haar en ze rent op mij af om gelijk weer om te keren naar de plek waar een bult van het een of ander onder een oranje zeil ligt.
Als ik naderbij kom, begint Lola te piepen en hevig te kwispelen. Als ik haar wil pakken en aanlijnen, springt ze opzij en begint weer te blaffen.
Ik snuif eens of het niet stinkt, maar ik ruik niets.
Dan trek ik voorzichtig aan het zeil en voel het onder mijn handen bewegen. Mijn eerste gedachte gaat uit naar een of ander arm achtergelaten dier.
Een gesmoord geluid noopt mij het hele zeil weg te trekken.
Verbijsterd staar ik naar een meisje met een reep Duct tape over haar mond geplakt, dat mij met grote angstogen aankijkt.
“Meisje toch,” zeg ik. “Ik ga je helpen. Ik haal eerst de tape van je mond weg. Is dat goed?”
Ze knikt en kijkt mij indringend aan.
Snel verwijder ik het eerste stuk tape. Het meisje geeft geen kik. Er zit ook tape om haar enkels en haar polsen zijn eveneens met tape samengeplakt.
Als ik al het plakspul heb verwijderd, zet ik haar op het bankje.
Ze rilt van de kou. Ik trek mijn jas uit en sla hem om haar heen.
“Ik ben Betty,” zeg ik en wijs op de hond: “En dat is Lola. Zij heeft jou gevonden. Wil je mij vertellen hoe je heet?”
“Martje,”
“Martje, we gaan de politie waarschuwen. Wat jou is aangedaan is echt geen grap meer. Weet je wat er gebeurd is?”
“Waar ben ik?”
“Je bent in het Keppelse bos. Weet je wat er met je gebeurd is?” vraag ik nog eens.
“Nee… ik was op een feest en toen voelde ik mij niet goed; en van daarna weet ik niets meer.”
Ik wil mijn auto gaan halen, maar durf haar niet alleen achter te laten. Daarom bel ik mijn partner Bob.
Hij is er snel. Ik vertel hem summier hoe Lola en ik haar gevonden hebben en we rijden naar ons huis.
Het arme kind is door en door koud en daarom geef ik haar een dikke badjas aan over haar kleren, leg een warmwaterzak op haar buik met daarover een warme plaid. Ik zet een pot thee en vraag of ze er een beschuitje bij lust…
Bob heeft de politie gewaarschuwd. Ze arriveren met twee auto’s. Er is een vriendelijke dame bij die informatie van Martje probeert los te krijgen, echter zonder succes.
Ondertussen is Bob met de agenten naar het bos om de plek aan te wijzen waar Martje gevonden is.
Alles wordt gefotografeerd en opgepakt en meegenomen voor onderzoek.
Als ze terug zijn moet het meisje mee naar het ziekenhuis. Martje wil liever bij mij blijven, maar de politieagente zegt dat zij letsel kan hebben, waarvan ze geen weet heeft en daarom moeten sporen van mishandeling en misbruik worden vastgelegd.
Ik leg het haar ook nog eens uit en beloof haar die middag in het ziekenhuis te bezoeken.
Ik houd woord.
In het ziekenhuis maak ik kennis met Martjes ouders, Henk en Martha: “We zijn zo blij en dankbaar dat u haar op tijd gevonden heeft. Het was zo koud vannacht…”
Martha’s stem breekt.
Ik geef Lola de eer en vertel: “Lola, onze hond vond haar. Ik had totaal niet in de gaten dat er iemand onder dat zeil lag, maar Lola bleef piepen en blaffen totdat ik het zeil wegtrok en toen lag Martje daar.”
“Het is nog steeds niet bekend wie haar in het bos heeft gedumpt.” zegt Henk.
“Volgens de arts heeft onze dochter drugs binnen gekregen en het kan even duren voor ze zich herinnert wat er is gebeurd… àls ze zich al iets gaat herinneren…”
Ik haal een plak chocola uit mijn tas en geef hem aan Martje: “Dit is voor jou, mijn speciale chocolademedicijn.”
Ik geef haar een knuffel en haar moeder omhelst mij.
“Laat je horen hoe het met je gaat?” vraag ik.
“Dat doe ik Betty, en dank je wel voor alles!”
Een paar dagen later gaat de telefoon; het is Martha:
“De politie heeft de vriendinnen ondervraagd.
Ze waren inderdaad op een feest; toen Martje op een gegeven moment was verdwenen, dacht iedereen dat ze naar huis was gegaan.”
“Herinnert Martje zich iets van wat er gebeurd is, laat ze al iets los?” vraag ik.
“Nee,” zegt Martha. “Volgens de arts is het mogelijk dat ze het verdringt uit zelfbescherming. Het is ook niet niks, ze is zo bang geweest… Ze dacht dat ze dood ging.”
Een paar dagen later gaat Martje voor het eerst alleen het dorp in. Ze moet een boodschap doen bij het winkelcentrum in de buurt.
Ze voelt dat er op haar gelet wordt.
Bij het afrekenen vraagt Elsa de kassière: “Gaat het weer een beetje Martje?”
“Met mij gaat het prima,” doet Martje nonchalant. “met jou ook?” Het meisje achter de kassa kleurt. Ze voelt zich op haar plaats gezet.
Achter Martje staat een man. Terwijl zij haar spullen inpakt, bestelt hij sigaretten.
Martje heeft het gevoel dat er een elektrische schok door haar heen schiet. Die stem… Ze probeert niks te laten merken; Elsa doet heel aardig tegen die vent; ze vindt hem leuk! Snel maakt ze dat ze weg komt, de winkel uit, en haast zich de volgende winkel binnen, waar ze zich opsluit in het toilet. Een golf van misselijkheid trekt door haar heen. Haar hart bonst…
Met trillende handen haalt ze haar telefoon tevoorschijn en belt haar vader.
“Blijf waar je bent, ik kom er aan!” roept hij.
Tegen Martha zegt hij: “Bel de politie en stuur ze naar het winkelcentrum!”
Henk gaat de winkel binnen waar Martje zich heeft verstopt. Compleet overstuur valt ze haar vader in de armen. Onsamenhangend vertelt ze dat ze het gevoel had dat ze in de gaten werd gehouden en dat ze in de winkel de stem van de man herkende die achter haar stond.
“Elsa weet wie het is, want ze deed heel aardig tegen hem!”
Even later moet zij haar verhaal nog eens doen tegenover de agenten.
Daarna gaat Henk met zijn dochter naar huis.
Elsa wordt ondervraagd door een politieman en inderdaad weet ze wie de man is die achter Martje bij de kassa stond. Ze moet vertellen wie hij is en waar hij woont. Elsa heeft niets met het feest of de man te maken, ze vond hem alleen leuk.
De politie gaat naar hem op zoek, maar treft hem niet thuis. Waarschijnlijk is hij afgeschrikt door de politieauto’s op het plein.
De politie trekt zich terug en die avond, als er in de wijde omgeving geen politie meer te bespeuren valt, besluit de man thuis te gaan slapen.
Om zes uur de volgende ochtend wordt hij door de politie van zijn bed gelicht.
Ontsnappen is niet mogelijk, want overal rondom het huis staan agenten.
De kranten reppen over Peter H en er staat een foto bij met een balkje voor zijn ogen.
Er komt een rechtszaak waarbij hij wordt veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf.
In de hoop op een mildere straf verraadt hij de kameraad die hem geholpen heeft, maar zo werkt het niet.
Zijn kameraad, Uwe B, gaat voor twaalf jaar de cel in.
Martje is opgelucht dat het voorbij is.
Ze kan haar leven weer oppakken en ze heeft haar geheugen weer terug. Dat enge donkere gat is weg uit haar hoofd, ze heeft weer beeld.
En de vriendinnen hebben elkaar bezworen altijd op elkaar te passen!
Geef een reactie