Sem woont samen met zijn vader en moeder in een klein dorp, vlakbij het bos. Meestal zijn er genoeg kinderen in de buurt om mee te spelen, maar nu is het stil. Alle kinderen uit de buurt zijn op vakantie.
Sem verveelt zich.
Hij loopt zijn moeder zo vaak voor de voeten, dat ze tegen hem zegt: ‘Ga alsjeblieft buiten spelen!’
Sem slentert het bos in. Voor de vakantie hebben ze een takkenhut gebouwd. Alle kinderen hebben meegeholpen om grote afgewaaide takken te verzamelen en rond een dikke beuk te leggen. Met kleinere takken hebben ze de gaten opgevuld. Het is een vet gave hut geworden, maar nu hij er in zijn eentje moet spelen, is het lang zo leuk niet.
Sem raapt een stok van de grond en tekent een grote cirkel in het zand. Hij trekt rare gezichten en zegt rare woorden, gewoon uit verveling.
Opeens hoort hij zichzelf zeggen: ‘Groepiroepibol…’
Wat een gek woord! Hij moet er zelf om lachen. Dan denkt hij: Wat zou er gebeuren als ik drie keer achter elkaar dat woord zeg, dat rare woord. Hij is niet bang, hij probeert het gewoon!
Sem staat toevallig midden in de cirkel die hij getekend heeft en zet zijn handen aan de mond. Luidkeels roept hij:
‘Groepiroepibol! Groepiroepibol! Groepiroepibol!’
Opeens staat er een lelijk mannetje bij hem in de cirkel. Geschrokken kijkt Sem hem aan.
‘Heb je me geroepen?’ vraagt het mannetje.
‘Eh… ja, nee bedoel ik,’ stottert Sem met bonzend hart.
‘Ik ben Faustje de tovertrol. Als je drie keer groepiroepibol zegt, dan sta ik tot je dienst.’
‘Net als de geest van Aladin?’ vraagt Sem.
‘Net zo iets, maar met één verschil. Als ik jou iets geef, wil ik er in ruil iets voor terug hebben.’
Daar moet Sem over nadenken. Want wat zal de trol in ruil vragen?
‘Ik wou dat ik kon toveren,’ zegt Sem.
‘Als ik jou leer toveren, dan wil ik in ruil jouw lach,’ zegt Faustje.
‘Ik ben namelijk een toverdrank aan het maken, die ervoor moet zorgen dat de mensen nooit meer ruzie maken en daar wil ik jouw lach in doen.’
Sem is blij dat de trol niet om zijn skelter vraagt, of om zijn spelcomputer.
‘Ik doe het!’ zegt hij.
Faustje geeft hem een toverstokje en legt uit hoe het werkt. Sem moet zijn stokje op een kraai richten en zeggen: ‘Groepiroepibol!’
Prompt verandert de kraai in een eekhoorn. Dan moet hij zijn stokje op de eekhoorn richten en nog eens het toverwoord zeggen. De eekhoorn verandert terug in de kraai. Toveren is dus heel eenvoudig.
Sem geeft zijn lach aan de trol, die daarmee direct verdwijnt.
Sem gaat naar huis en verheugt zich op de verbaasde gezichten van zijn ouders als hij straks zijn toverkunsten gaat vertonen.
Als hij de tuin in stapt, komt zijn vader juist aanrijden in zijn auto. Hij stapt uit en loopt naar de brievenbus. Sem richt snel zijn stokje op de brievenbus en zegt: ‘Groepiroepibol!’
Zijn vader blijft stokstijf staan, als hij ziet dat de brievenbus in een vogelhuisje verandert. Het is dol komisch en Sem zou het willen uitgieren van de pret. Maar dat gaat niet. Hij kan niet meer lachen, hij heeft zijn lach immers aan de tovertrol gegeven. Hij kan alleen de brievenbus weer terug toveren.
Vader pakt de post en gaat goed gemutst naar binnen, waar moeder de boterhammen klaar zet.
Sem richt zijn toverstokje op de boterhammen en zegt: ‘Groepiroepibol!’ Gelijk veranderen de boterhammen in pannenkoeken. Moeder blijft met open mond staan kijken en vader schatert het uit! Sem wil graag mee lachen, maar het gaat niet.
Zijn vader maakt grapjes en ook daarom kan hij niet lachen.
Bezorgd kijken vader en moeder naar Sem, hun altijd zo vrolijke kind.
Zij vragen zich af wat er aan de hand is en waarom hij niet meer kan lachen.
Vader belt de dokter en ze rijden naar de huisartsenpost. De dokter kijkt met een lampje in zijn ogen en drukt met een plat stokje zijn tong naar beneden om in zijn keel te kijken. Hij knikt ernstig en schrijft een recept uit voor een drankje. Na elke maaltijd moet Sem er een slokje van nemen. Het is een heel vies drankje en het helpt niet.
Sem voelt zich somber en verdrietig. Toveren doet hij niet meer, want als je niet lachen kunt, geeft het geen enkel plezier. Hij heeft erge spijt van de ruil. Hij neemt een besluit.
Hij pakt zijn toverstokje en loopt het bos in, naar de takkenhut. Daar gaat hij precies op dezelfde plaats staan als de vorige keer. Hij zet zijn handen aan de mond en roept luid:
‘Groepiroepibol! Groepiroepibol! Groepiroepibol!’
Net als de vorige keer staat opeens het lelijke mannetje voor hem. Deze keer schrikt Sem er niet van.
‘Heb je me geroepen?’ vraagt Faustje.
‘Ik wil mijn lach terug!’ zegt Sem.
‘Dat dacht ik wel,’ zegt de trol. ‘Ach, mijn toverdrank heb ik toch niet kunnen brouwen, want als ik een drankje wil maken dat ervoor zorgt dat de mensen nooit meer ruzie maken, dan heb ik wel een miljoen lachen nodig zoals die van jou. Maar als ik jou iets geef, wil ik er in ruil iets voor terug hebben.’
‘Wilt u dit misschien terug hebben?’ oppert Sem en biedt hem het toverstokje aan.
Faustje knikt en neemt het aan en op hetzelfde moment krijgt Sem zijn lach terug.
Sem is zo blij, dat hij het uitschatert van geluk. Hij wil de trol bedanken, maar die is alweer verdwenen.
Met een brede lach op zijn gezicht rent hij naar huis.
————————————
Geef een reactie