De overval

Het loopt tegen zevenen als er bij Stien op de achterdeur wordt geklopt.
‘Daar zal buurman Bart zijn met de krant,’ mompelt Stien terwijl ze ter controle een blik op de klok werpt.
‘Hij is vroeg…’ Glimlachend knikt ze voor zich heen en schuifelt moeizaam, zwaar leunend op haar wandelstok, naar achteren om open te doen.
Nauwelijks heeft zij de sleutel omgedraaid of ze wordt met deur en al tegen de muur gesmeten.
Geschrokken wankelt ze achteruit.
Twee donkere figuren, met bivakmutsen over hun hoofd getrokken, stappen brutaal binnen.

‘Wij willen geld!’ gilt de voorste jongen die finaal is opgefokt.
‘Opschieten lelijk wijf of ik zal je klappen geven!’
De tweede jongen schuift de eerste opzij en haalt uit.
Hard valt Stien op de stenen vloer. Haar wang gloeit en er druppelt bloed op de grond.
Het joch bukt zich en vraagt bijna vriendelijk: ‘Waar ligt het geld? Of wil je liever nog meer klappen?’

Schokkerig tast ze om zich heen terwijl ze probeert zich te concentreren op wat de jongen zegt.
Opeens voelt ze een stekende pijn in haar hand. De jongen heeft er zijn voet op gezet.
Stien kermt het uit. Haar door reuma geteisterde hand bezorgt haar altijd pijn. Maar dit is ondraaglijk. Grinnikend verhoogt hij de druk alsof hij zijn voet op een piepbeestje zet.
Stien gilt het uit en huilend tracht ze haar hand terug te trekken als de druk even vermindert.
‘Wij willen geld!’ schreeuwt hij. ‘We weten dat je het hebt! Zeg waar je het verstopt hebt!’
Vervolgens schopt hij haar waar hij haar maar raken kan.

Met een harde klap vliegt de deur open.
Een zwarte schaduw stort zich naar binnen om zich grommend vast te bijten in de broek van een van de overvallers, terwijl de ander door de baas van de hond in zijn kraag wordt gevat.
Hij krijgt een beste dreun toegediend en voelt hoe de veilige verhullende muts van zijn hoofd wordt getrokken.
‘Jullie verdomde rotjongens!’ hijgt hij.
Woest rukt hij de andere jammerende gast ook de muts van het hoofd.
‘Hou die hond bij je godverdomme!’ jankt het bange joch.
Bart smijt hem bij zijn kameraad in de hoek en zet de hond ervoor.

‘Stien, Stientje…’
Stien is bewusteloos.
‘Stelletje laffe klootzakken,’ gromt hij terwijl hij 112 draait.
Hij trekt zijn jas uit en legt hem over de oude vrouw.

Dan draait hij zich dreigend om.
‘Jullie zijn grenzeloos tuig en ik ga ervoor zorgen dat jullie nooit meer oude vrouwtjes zullen overvallen.
Daar heb ik zo mijn eigen manier voor…!’
Hij loopt op de lafaards toe.
‘Sta op!’ snauwt hij…
Met grote angstogen schuiven de jongens omhoog…
Bart stapt vooruit, grijpt de beide haardossen gelijktijdig beet en knalt hun koppen tegen elkaar.
Daarna slingert hij nummer een aan zijn haren de hoek in terwijl de ander er met een schop onder zijn achterste achteraan vliegt.

‘Hier Storm; pas op!’
De hond neemt zijn plaats in terwijl Bart zich opnieuw over Stien buigt.
Hij streelt haar gerimpelde wang en roept nogmaals haar naam. Stien reageert niet.
Zijn oog valt op de wandelstok.
Hij raapt hem op, glimlacht en stapt op de jongens toe.
‘Weten jullie wat dit is?
Vanuit hun ooghoeken staren ze naar de stok.
‘Dit is de wandelstok van dat vrouwtje daar,’ onderwijst hij.
‘Met die stok had ze jullie een geweldig pak op jullie falie moeten geven, maar dat kan ze niet, want ze is oud en zwak.
Maar ik kan het wel en ik doe het graag voor haar!’
Hij heft de stok en laat hem keihard zoevend rakelings tussen de jongens neerkomen.
Hij heft hem weer en geeft de één een tikje en laat met een snelle beweging de stok hard naast de ander neerkomen. Ze smeken hem om op te houden.

Er wordt gebeld.
‘Blijf,’ zegt Bart tegen de hond en gaat de deur opendoen.
De ziekenbroeders van de ambulance ontfermen zich over Stien.
Ze wordt op de brancard gelegd en er wordt een infuus ingebracht.
‘Wat is er gebeurd, hoe komt zij zo toegetakeld?’ vraagt de broeder.
‘Dat hebben deze laffe rotjongens gedaan,’ zegt Bart wijzend op het tweetal.
‘Prent je die walgelijke tronies maar goed in; zo zien ze eruit zonder bivakmuts.’
‘Hebben zij haar overvallen?’ De broeder schudt zijn hoofd en zijn collega zegt met een blik op de jongens:
‘Hoe zouden zij eruit zien als ze een pak op hun donder hebben gehad?! U gaat dat zeker uitproberen?’
Bart zucht diep.
‘Niets liever dan dat, maar de politie is onderweg, zij kunnen zo hier zijn.’

Zodra de politie is gearriveerd worden er linten gespannen; binnen en buiten worden foto’s gemaakt en auto’s tegen gehouden.
Omstanders die op het geluid van de ziekenwagen zijn afgekomen wordt gevraagd of ze iets hebben gezien of gehoord.

De ziekenwagen vertrekt met Stien en het rovers duo wordt in de politiewagen gezet om te worden afgevoerd naar het politiebureau.
Bart moet ook naar het bureau komen om nogmaals zijn verhaal te doen.

De rechtszaak laat een paar maanden op zich wachten.
De jeugdige rovers blijven zolang in voorarrest.
Met hulp van een advocaat doen ze aangifte van mishandeling.
Ze beweren met de wandelstok te zijn afgeranseld, maar de merktekens daarvan ontbreken.
Wel heeft een van de jongens een hondenbeet.
Gelukkig heeft dat geen gevolgen voor Storm.

Stien heeft een week in het ziekenhuis gelegen en durft niet meer terug naar huis.
Zij woont nu in een verzorgingshuis, zestig kilometer weg van haar vertrouwde omgeving, waar ze zo graag haar laatste jaren had willen slijten.

De overvallers zijn veroordeeld tot drie maanden detentie met een proeftijd van twee jaar.
Na aftrek van voorarrest zijn ze op vrije voeten.
Bart weet waar ze wonen…


Reacties

2 reacties op “De overval”

  1. JOHANNA avatar
    JOHANNA

    Mooi verhaal Cornelia,wel heftige taal….g.v.d. Het gebeurt helaas vaak,uit het leven gegrepen!

  2. Magda van Dalen avatar
    Magda van Dalen

    Goed getroffen. Zo kan het zomaar gebeurd zijn.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *