De elfentrein stuift langs de boomtoppen. Hij is op weg naar de grote bosvijver waar de elfen elke lente een bad nemen. Ze spetteren en dansen in het rond tot ze glinsteren in de maneschijn. Ondertussen worden hun vleugels en puntoortjes, die ze hebben afgelegd, nagekeken en opgepoetst door de kabouters.
Zip is een jonge elf. Hij zit nu voor de derde keer in de trein.
Net als de andere elfen heeft hij zijn vleugels afgedaan en zijn puntoortjes zitten in een doosje. Hij vindt de reis spannend. Om alles goed te kunnen zien leunt hij ver naar buiten.
Opeens maakt de trein een wending en Zip vliegt eruit.
Hij dwarrelt naar beneden. De wind blaast hem een huis binnen, waar hij in een kinderbedje belandt.
De deur gaat open en een blije stem roept: ‘De ooievaar is geweest en hij heeft een kindje gebracht!’
Zip kijkt in een aardig kindergezicht boven hem. De vader en moeder komen ook binnen en Zip wordt door de vader uit het bedje getild.
‘Kijk toch eens wat een lief kindje,’ zegt de moeder.
‘Wat is hij klein,’ zegt de vader. ‘hij past in mijn hand.’
‘Is het een broertje?’ vraagt de jongen.
‘Ja, het is een jongetje,’ zegt zijn moeder. ‘Wij moeten een naam voor hem bedenken.’
‘Ik heet Zip,’ zegt Zip zachtjes, maar de ouders horen hem niet. De jongen, Sem, hoort hem wel.
‘Zip,’ zegt hij. ‘Het nieuwe kindje heet Zip!
‘Dat klinkt leuk!’ zegt de moeder. ‘We noemen hem Zip.
‘Dat doen we,’ zegt de vader en kijkt de elf vriendelijk aan. ‘Ha die Zip!’Als zijn vader en moeder het kamertje uit zijn, vraagt de jongen: ‘Kun jij praten?
‘Ja, natuurlijk kan ik praten, ik ben een elf.’
‘Een elf?’ Sem kijkt hem verbaasd aan. ‘ Maar waar zijn je vleugels dan, elfen kunnen toch vliegen?’
‘Ja, ik heb vleugels en puntoortjes, maar die zijn in de trein blijven liggen.
‘Er is hier geen trein.’
‘Jawel, een elfentrein. Die rijdt langs de boomtoppen, hoog in de lucht. Ik ben eruit gevallen. Zonder mijn puntoortjes en vleugels kom ik hier niet weg, want dan heb ik geen toverkracht.’
‘Dus jij bent mijn broertje niet.’ Sem is teleurgesteld.
Zip vraagt: ‘Wil je me helpen mijn vleugels en puntoortjes terug te krijgen?’
‘Wat moet ik doen?’ vraagt Sem.
‘Breng mij naar het bos.’ En zo gebeurt het.
De jongen stopt de elf onder zijn jas en sluipt het huis uit. Het is behoorlijk donker buiten. Hij stapt stevig door en zodra ze in het bos zijn, kruipt Zip onder de jas vandaan.
Het is een eind lopen en Sem wordt moe.
‘Ik heb honger,’ zegt hij. Maar Zip kan niets te eten toveren.
Er zit niets anders op dan met een knorrende maag verder te gaan. Gelukkig komt de maan tevoorschijn en kunnen ze beter zien. Eindelijk herkent de elf een dikke boom.
‘Daarachter ligt de grote bosvijver!’ roept hij opgelucht. ‘Zet mij neer!’
Als ze bij het water komen, is er geen elf meer te zien en de trein is vertrokken.
Zip springt in het water en spettert en danst in het rond tot hij prachtig glinstert. Daarna loopt hij naar een boom met dikke uitstekende wortels en klopt op een onzichtbaar deurtje. Een kabouter doet open. ‘Ha die Zip, jij komt zeker je vleugels halen en je puntoortjes.’
Sem kijkt zijn ogen uit.
Zip klikt de vleugels vast en schuift de puntoortjes over zijn oren. Hij schudt zijn vleugeltjes los en scheert een paar keer door de lucht. Dan is hij tevreden.
‘Kom Sem,’ zegt hij.
Hij blaast op zijn vinger tot hij een bel heeft, zo groot als Sem. ‘Stap er maar in,’ zegt de elf.
Sem staat rechtop in de bel, en leunt met gespreide vingers tegen de wand. Zip vliegt traag op, en voert de reusachtige bel mee aan zijn vinger.
De tere vleugeltjes bewegen trillend en razend snel. Hoger en hoger gaat het. De glinstering van de bosvijver is nauwelijks meer te zien. Zip voert hem mee langs de boomstammen omhoog, tussen de takken door. Als ze boven de boomtoppen komen, zien ze de heldere lucht, verlicht door duizenden sterren.
De maan is vol en lijkt glimlachend met hun mee te vliegen. De elf moet zich inspannen om zijn zware vracht mee te krijgen. Zijn lijfje kromt zich en zijn pas gepoetste oortjes gloeien.
Sem vindt het gaaf en vet! Veel te snel naar zijn zin zijn ze thuis.
Zip trekt de bel los van zijn vinger, waardoor die direct oplost.
Gelijk staat Sem weer met beide benen op de grond.
De elf trilt van vermoeidheid.
Samen gaan ze naar binnen. Sem vertelt zijn ouders over hun avontuur, hoe heftig het was en hoe cool. Na een stevige maaltijd worden Sem en Zip in bed gelegd.
Sem slaapt een gat in de dag en als hij wakker wordt is de elf verdwenen.
Op de vensterbank liggen wat achtergebleven glinsterende flintertjes die hem vertellen dat hij niet heeft gedroomd.
De elf bestaat echt.
———————————————
Geef een reactie