De aanloop naar kerstmis.          

De aanloop naar kerstmis.          

Anno december, eind jaren 1980

Eens in de paar maanden gebeurde het gewoon.
Dan gingen onze honden, Taro en Tivo, er vandoor en verdwenen in het bos. Je kon roepen zoveel je wilde, maar ze waren met geen mogelijkheid terug te vinden.
Het gebeurde meestal tijdens een wandeling en degene die met ze op pad was, meestal mijn moeder, kwam dan ontdaan thuis.
Er werd meteen een zoekactie op touw gezet: We gingen rondrijden op de fiets, fluitend en roepend tegen beter weten in. Want we vonden ze nooit terug op die manier.
We konden deze keer niet lang blijven zoeken, want het waren de donkere dagen voor kerstmis en we zagen al gauw geen hand meer voor onze ogen. Thuis haalden we de zaklantaarns op en zochten te voet verder.
Maar hoe we ook riepen, ze kwamen niet boven water.
Mijn moeder was altijd bang dat ze iets verkeerds zouden eten in het bos; en ze konden worden aangereden of op brute wijze verjaagd.

Eén keer in het voorjaar hadden militairen hun bivak opgeslagen in de Keppelse bossen. De soldaten waren verveeld aan het wachtlopen en waren blij met elk verzetje.
Van mij wilden ze weten of ik nog een ouder zusje had.
Als tienjarige had ik geen idee waarom hun dat zo interesseerde, maar ik vertelde ze bereidwillig dat ik inderdaad een ouder zusje had en ook een oudere broer. Dat laatste vonden ze duidelijk minder interessant.
Deze militairen werden door mijn moeder ook een keer bij de zoektocht naar onze honden betrokken.
“Ze heten Tivo en Taro,” zei ze en gaf ze ons telefoonnummer.
“Goed mevrouw, we zullen opletten en zodra we Vivo en Tarvo in het vizier krijgen, hoort u van ons.” beloofden ze.
Mijn moeder keek hen fronsend aan.
“Ezelsbruggetje mevrouw!” knikte het ene jongmens.

’s Nachts deed mijn moeder geen oog dicht. De stemming in huis daalde tot ver beneden het nulpunt. In angstige spanning keken we telkens naar buiten of we al iets zagen.
In onze keuken zat een raam dat uitkeek op de bosrand. En opeens, toen we na twee dagen zoeken iedere hoop hadden opgegeven om onze honden ooit nog levend te zullen terugzien, hoorden we mijn moeders stem vanuit de keuken: “Dáár is die klootzak!”
Het gebruik van dit soort woorden was haar vreemd, maar alle spanning, de doorwaakte nachten en de zorg over hun welzijn ontlaadde zich in dat ene woord.
Daar, in de bosjes recht tegenover het keukenraam, zat Tivo naar binnen te turen. We wisten dat Taro dan ook niet ver meer was. Meestal kwam zij een paar minuten later. Na hun uitstapje waren ze altijd heel smerig en hongerig.
Dus werden ze eerst gewassen en daarna vielen ze aan op hun eten, tenzij ze iets verkeerds hadden gegeten en eerst hun maag moesten keren.
Vervolgens vielen ze in een diepe slaap en keerden de rust en de goede stemming in huis terug.

De volgende dag lag er sneeuw. Met mijn vader gingen we  naar een bomenkweker en daar zochten we een kerstboom uit.
Het werd een uit de kluiten gewassen kruising van een gewone spar met een zilverspar omdat, volgens de kweker, deze boom zijn naalden langer vasthield dan een gewone spar.
De boom werd afgezaagd en achterin de oude Ford stationwagen geduwd en opgetogen kwamen we ermee thuis.
Onze moeder vond hem prachtig en ze had alvast de standaard en de dozen met de kersversiering naar beneden gehaald.
Mijn vader monteerde de boom in de standaard en toen hij recht en stevig stond, kwam het mooiste.
Vader ging in zijn leren oorfauteuil voor de haard zitten en keek toe hoe mijn moeder, zusje, broer en ik de boom versierden.|

Het werd een héél mooie kerstboom!
We hadden veel versiering, zelfs nog heel oude ballen, waar het kaarsenvet nog op zat.
We hadden een huisje en een kerstmannetje, een sneeuwpop en een kerstklokje, engeltjes en vogeltjes… en een heleboel ballen. En een paar slingers.
Sommige versierselen hadden we zelf gemaakt, zoals sterren en slingers.

Toen we zo met elkaar bezig waren vertelde mijn moeder dat zij vroeger, toen ze jong was, kaarsenhouders mochten maken van grote aardappelen.
Die werden doormidden gesneden en ze kwamen met de platte kant op een oud gebakbordje te staan.
In de bolle kant maakten ze een gaatje, waar een kaars in paste en er kwam crêpepapier omheen dat met een touwtje werd dichtgebonden.
Vroeger waren er melkflessen met aluminium doppen en in de kersttijd mochten ze die doppen om een koord heen klemmen en daar maakten ze slingers van voor in de kerstboom. Ook maakten ze lange papieren slingers, en het mooiste was het als er kleur in zat.

Toen onze boom klaar was, kwam mijn vader erbij.  Omdat hij de grootste was moest hij de piek erop zetten.
Daarna deed mijn broer de lichtjes aan.
Ik zuchtte van bewondering.

“Wie wil er warme chocolademelk?” vroeg moeder.
“Ikke!!!” klonk het in koor.
Moeder zette de pan op het vuur om de melk te warmen. Daarna pakte ze de bus cacao en zette de bekers klaar. Uit een hoge kast toverde ze een tulband tevoorschijn en sneed hem aan.
“Omdat jullie allemaal zo goed gewerkt hebben!” zei ze.

Het was een fijne dag. Ik ging telkens even naar de boom kijken en vond hem er steeds mooier uitzien.

Toen het die avond tijd was om naar bed te gaan, zei vader: “Nog maar vijf nachtjes slapen en dan is het kerstmis.”
We konden allemaal rustig gaan slapen.
De honden lagen veilig in hun mand.
En het huis was in gereedheid gebracht voor het feest…


                           Vrolijk kerstfeest!


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *